Alvorens in de Zuiderzee de Afsluitdijk werd aangelegd, waarna werd begonnen met het aanleggen van polders, passeerden veel verschillende plannen de revue. Uiteindelijk werd het plan van Dr. Ir. Cornelis Lely ten uitvoer gebracht. Na een proefpolder in Andijk volgde de eerste polder: de Wieringermeer. In 1967 werd de voorlopig laatste polder drooggelegd: Zuidelijk Flevoland.
Op deze pagina vertellen we hoe van zee land werd gemaakt. Het droogleggen, ontginnen en in cultuur brengen van de vruchtbare gronden werd door de staat uitgevoerd. De Dienst Wieringermeer en later de Rijksdienst Voor de IJsselmeerpolders (RIJP) zorgde voor het in cultuur brengen. Een gigantische hoeveelheid mensen en machines werden hiervoor gebruikt. Hun verhaal is uniek in de wereld.
Het Zuiderzeeproject
De grondlegger van de werken is dr. ir. Lely, wiens plan in 1918 als de “wet van de 18 juni 1918 tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee” in het Staatsblad werd opgenomen. In 1919 werd het ten uitvoer gebracht.
Belangrijkste onderdelen van dit plan
A: Een 2,5 km. lange dijk van Noord-Holland naar Wieringen (gereed in 1924) en een 30 km. lange dijk van Wieringen naar Friesland (gereed in 1932). Deze dijk staat bekend als de Afsluitdijk.
B: Het droogmaken van 5 polders:
- Wieringermeerpolder – 20.000 hectare – 1927-1929
- Noordoostpolder – 48.000 hectare – 1936-1940
- Oostelijk Flevoland – 54.000 hectare – 1950-1956
- Zuidelijk Flevoland – 43.000 hectare – 1959-1967
- Markerwaard – 60.000 hectare – 1956-2005
Organisatie van het werk
I De Dienst Zuiderzeewerken (Z.Z.W.) zorgt voor de aanleg van dijken, kanalen en wegen, de bouw van gemalen, sluizen en bruggen.
II De Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (R.IJ.P.). Taak: de gronden geschikt maken voor agrarisch, stedelijk of recreatief gebruik. Het bouwen van steden, dorpen en boerderijen.
III Het Openbaar Lichaam “Zuidelijke IJsselmeerpolders”. Dit is de voorloper van een normale gemeente.
De Wieringermeer
In augustus 1930 viel de polder droog. Enkele maanden na het droogvallen werd, ondanks het zout in de bodem, een oppervlakte van 130 hectare rogge gezaaid om zandverstuiving tegen te gaan. De resultaten waren zo goed dat in het voorjaar van 1931 ook nog 120 hectare zomergerst gezaaid werd. Zowel in de gerst alsook in de rogge werd een grasklavermengsel gezaaid. Op 3 juli 1931 werd de Landbouwcultuurmaatschappij (LCM) opgericht. Deze moest de gronden in cultuur brengen. De leiding berustte bij de voorlopige Directie ook wel ‘De Cultuur’ genoemd. 60 bedrijfsleiders beheerden ieder 300 hectare. Vanwege het stuifgevaar werd gebruik gemaakt van een kleiwoelmachine, die klei tot een diepte van 2 meter omhoog haalt. Dat bleek een succesvolle maar dure methode. Een andere methode was om de grond met stro te bedekken of snel in te zaaien met een grasklavermengsel. In verband met grote werkloosheid in ons land werkten in oktober 1930 reeds 600 arbeiders (met de schop) aan dit karwei. Van de 14.000 kilometer greppels is 80% met de hand gegraven. De regel was dat een kavel 2 of 3 jaar in greppels lag. Als eerste gewas werd wintertarwe verbouwd. In het tweede jaar volgde haver of gerst met rode klaver of luzerne als ondervrucht. In het derde jaar was de ondervrucht het hoofdgewas en tevens werd er dan gedraineerd. Aan het eind van de derde jaar ging het in de verpachting. Van 1938 tot 1940 zijn 37 staatslandbouwbedrijven (Bedrijf In Eigen Beheer: B.I.E.B.) gesticht. De personeelsbezetting van de Directie Wieringermeer was in 1948 op zijn hoogtepunt 5.004 personen.
De Noordoostpolder
In 1941 verhuisde de Directie Wieringermeer(Noordoostpolderwerken) van Alkmaar naar Zwolle en de Cultuurtechnische werken naar Kampen. De start van de ontginning liep flinke vertraging op door de Tweede Wereldoorlog. Er was niet voldoende hout voorradig om de barakken en loodsen te bouwen en er was bijna geen zaaizaad. Het grootlandbouwbedrijf schakelde steeds vaker greppelploegen in. Door de snelle machinale begreppeling lag in 1949 reeds 30.000 hectare gereed. De kavels werden in het algemeen 800 x 300 meter groot, wat bedrijven van 24 hectare opleverde.
In 1946 werden 3 maaidorsmachines aangeschaft waar 477 hectare mee is geoogst, Dit bleek nog geen groot succes. In 1947 was het aantal uitgebreid tot 37 stuks waarmee 2.683 hectare werd geoogst. In 1948 was het de bedoeling om het graan met 154 zelfbinders te oogsten vanwege de hoge stroprijs. Met maaidorsen kon men niet de maximale hoeveelheden stro oogsten van goede kwaliteit. Door slechte weersomstandigheden werden toch maar alle 33 maaidorsers van stal gehaald om het noodrijpe graan te oogsten. In 1948 maakte de zwadmaaimachine of ‘swather’ zijn debuut in de Noordoostpolder.
De eerste verpachting (najaar 1947) betrof 103 bedrijven. Deze werden uitgeven aan pioniers die in de moeilijke oorlogsjaren hun beste krachten hebben gegeven. Van de uitgegeven gronden was 1% kleigrond, 50% zware zavel, 26% lichte zavel en 18% zand. Het uitgifteplan betrof 1.254 bedrijven van 12-24 hectare (waarvan 471 van zelfs 12 hectare) en 418 bedrijven van 30-48 hectare. Daarnaast werden 350 tuinbouwbedrijven uitgegeven. Het landbouwministerie wilde zelfs enkele bedrijven creëren van 72 hectare om de toenemende mechanisatie ruimte te geven. Uiteindelijk zijn 1.484 landbouwbedrijven, 130 groenteteelt, 94 fruitteelt, en 93 staatslandbouwbedrijven gesticht.
Eind 1949 waren ongeveer 46 miljoen draineerbuizen gelegd, met nog 74 miljoen op de planning!
In 1950 bestond het machinepark uit 140 rupstrekkers, 175 wieltrekkers, 63 combines, 100 landbouwwagens, 300 trekkerploegen en 30 dorsmachines. Zowel in de Wieringermeer als in de Noordoostpolder waren vrijwel alle boerderijen ontworpen en gebouwd door de Directie Wieringermeer. Externe architecten, die hun plan voorlegden, werden door de directie (dhr. Van Eck) niet serieus genomen. De Directie Wieringermeer, die nog druk doende was in de Noordoostpolder, kreeg op 15 september 1954 opdracht om Oostelijk Flevoland in cultuur te brengen. In 1962 werd eindelijk de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) ingesteld.
Oostelijk Flevoland
Op 13 september 1956, om 8 minuten over 1, is het laatste gat in de dijk van Oostelijk Flevoland gedicht. Om 16:18 worden de 3 gemalen in werking gezet. Na de ontginning werd het land gedurende ca. 5 jaar door de Cultuurtechnische Afdeling van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders geëxploiteerd. De oppervlakte van dit ‘mobiele’ grootlandbouwbedrijf bedroeg ongeveer 18.000 hectare. De keus van de landbouwgewassen was erop gericht om de grond bij de overdracht aan de boeren in een zo goed mogelijke cultuurtoestand te brengen. In het bouwplan werden hoofdzakelijk granen, koolzaad en luzerne opgenomen. Hakvruchten werden niet verbouwd. Door de ver doorgevoerde mechanisatie konden de werkzaamheden op het grootlandbouwbedrijf met zeer weinig arbeidskrachten worden uitgevoerd. Per 60 hectare was 1 arbeider in dienst. Ter beschikking stonden o.a. 310 rups- en wieltrekkers, 80 maaidorsers, 480 wagens voor graantransport, 3 graan verwerkende installaties en vele andere ontginnings- en landbouwmachines. Het bouwplan in 1969 zag er als volgt uit : 32% winter- en zomertarwe, 20% zomergerst, 5% haver, 23% koolzaad, 10% luzerne, 2% grasland en 8% los verhuurd land. Op 1 januari 1969 was 46.800 hectare in cultuur gebracht. In juli 1969 word er nog 2.480 hectare ontgonnen.
Eind 1962 startte de eerste uitgifte van 24 bedrijven. Van 1962 t/m 1976 werden in totaal 777 bedrijven uitgegeven met een gemiddelde grootte van 43,1 hectare. Hiervoor kreeg de RIJP 20.449 aanmeldingen. Een andere uitgiftevorm was de overdracht in materieelbeheer namelijk aan:
- Stichting voor Plantenveredeling 92 hectare.
- Centraal Diergeneeskundig Instituut 393 hectare.
- Stichting Proefstation voor Akkerbouw en Groenteteelt in de volle grond 195 hectare.
- Instituut voor Veevoeding Onderzoek (IVVO) 208 hectare.
- Stichting Proefstation voor de Rundveehouderij 206 hectare.
- Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek 234 hectare.
Zuidelijk Flevoland
Na het voltooien van de dijk rond Oostelijk Flevoland in 1956 ontstond 2,5 jaar stagnatie in de dijkbouw. De dijkbouw duurde al met al 8,5 jaar. De dijksluiting rond Zuidelijk Flevoland vond uiteindelijk plaats op 18 oktober 1967. De polder, met een grootte van 43.000 hectare, viel op 23 mei 1968 droog. De landbouwgrond hier bestaat uit 10.050 hectare klei (B, code 9), 29.050 hectare klei (A, code 8) en 2.070 hectare zware zavel. Voor zover toelaatbaar werden kavelafmetingen van 550 x 1.200 meter ingericht.
De eerste uitgifte vond plaats op 9 februari 1979. De RIJP maakte bekend wie een landbouwbedrijf in Zuidelijk Flevoland kreeg. De verpachting omvatte 25 akkerbouw- en 10 weidebedrijven. Met een bedrijfsgrootte van 35 tot 60 hectare. Van de 35 bedrijven zijn er 24 (waaronder 2 polderwerkers) in pacht en 10 in erfpacht uitgegeven. Eén bedrijf bleef in exploitatie van de Rijksdienst. Na de Wieringermeer, Noordoostpolder, Oostelijk- en Zuidelijk Flevoland werd de ontginning en inrichting van de Markerwaard het laatste project voor de RIJP. Dit had het althans moeten zijn. Omdat de aanleg van dit laatste ontwerp van het Zuiderzeeproject niet doorging werd de afbouw van de eigen dienst het laatste project. Dit project werd op 31 december 1996 afgerond, toen de taken in Zuidelijk Flevoland als voltooid werden beschouwd en de laatste medewerkers van de dienst, die wat betreft veelzijdigheid nauwelijks zijn gelijke in Nederland kende, elders aan de slag gingen. In het kader van de uitvoering van het heroverwegingsbesluit Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, werden enkele privatiseringen doorgevoerd, namelijk:
- Het beheer en de exploitatie van de zogenaamde reservegronden in Flevoland naar de Stichting Beheer en Exploitatie Reservegronden Flevoland (ERF)
- Het spuitvrije akkerbouwbedrijf NZ 27 naar de Stichting Beheer NZ 27
- Het beheer en de exploitatie van de Expositieruimte de Trekvogel naar de Stichting Flevolandschap
Van RIJP naar ERF
Van het RIJP-personeel gaat één medewerker over naar ERF. Veel oud-personeelsleden gingen aan de slag bij de RIZA en de Grontmij. ERF kreeg het beheer van circa 3.800 hectare landbouwgrond rond Almere, Lelystad, Zeewolde en Dronten die al snel biologisch werden beboerd. ERF verbouwt 18 verschillende gewassen. De belangrijkste zijn aardappelen, erwten, rode bieten, grasklaver, luzerne, uien, koolsoorten en pastinaak. Om zijn bestaansrecht te waarborgen en de biologische sector te laten ontwikkelen blijft het bedrijf pionieren. Bijvoorbeeld met strokenteelt. In 2020 beschikte ERF nog over 1.645 hectare. Deze grond kan ieder moment worden overgedragen voor stadsuitbreiding, natuur of andere bestemmingen.